Relatorio de estagio educaçao infantil
3. De man heeft op de tijger gezeten.(Staan op/ schieten op/jagen op) Staan op: De man heeft op de tijger gestaan. De man staat op de tijger. De man stond op de tijger. De man had op de tijger gestaan. De man zal op de tijger staan. De man zou op de tijger staan. Schieten op: De man heeft op de tijger geschoten. De man schiet op de tijger. De man schoot op de tijger. De man had op de tijger geschoten. De man zal op de tijger schieten. De man zou op de tijger schieten. Jagen op: De man heeft op de tijger gejaagd. De man jaagt op de tijger. De man jaagde op de tijger. De man had op de tijger gejaagd. De man zal op de tijger jagen. De man zou op de tijger jagen.
5. Ik heb daar een artikel over gelezen. (schrijven) Schrijven: Ik heb daar een artikel over geschreven. Ik had daar een artikel over geschreven. Ik zal daar een artikel over schrijven. Ik zou daar een artikel over schrijven.
6. Ik gilde toen ik van zijn dood hoorde. (flauw vallen/huilen) Flauw Vallen: Ik flauw viel toen ik van zijn dood hoorde. Ik heb flauw gevallen toen ik van zijn dood hoorde. Ik had flauw gevallen toen ik van zijn dood hoorde. Ik flauw val wanneer ik van zijn dood horen. Ik zal flauw vallen wanneer ik van zijn dood horen. Ik zou flauw vallen wanneer ik van zijn dood horen. Huilen: Ik huil wanneer ik van zijn dood horen. Ik heb gehuild toen ik van zijn dood hoorde. Ik huilde toen ik van zijn dood hoorde. Ik had gehuild toen ik van zijn dood hoorde. Ik zal huilen wanneer ik van zijn dood horen. Ik zou huilen wanneer ik van zijn dood horen.
7. Hij heeft zijn stoel dichterbij geplaatst.(Zetten/Laten staan) Zetten: Hij zet zijn stoel dichterbij. Hij heeft zijn stoel dichterbij gezet. Hij zette zijn stoel dichterbij. Hij had zijn stoel